Waar of niet waar?

Incl. materiaal
Mondeling
15 min

Doelstellingen

  • De deelnemer kan begrijpen of een uitspraak ‘waar’ of ‘niet waar’ is.
  • De deelnemer kan verklaringen afleggen.

Materialen

Twee vellen A4-papier: één met WAAR, de andere met NIET WAAR.

Voorbereiding

  • Hang het ene blad papier aan een muur van het klaslokaal. Hang het andere blad aan de muur ertegenover.
  • Zet voor deze oefening de tafels en stoelen aan de kant.
  • Bereid een aantal verklaringen voor. Sommige zijn waar, andere zijn niet waar. Je kan allerlei onderwerpen/feiten gebruiken , maar zorg ervoor dat je het juiste antwoord weet.
  • Pas de uitspraken aan het niveau van de deelnemers aan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de verleden tijd voor meer gevorderde deelnemers.

Instructies

  • Laat de deelnemers vrij rondlopen in de klas.
  • Lees een van je verklaringen voor.
  • Vraag de deelnemers om naar een van de twee papieren te rennen. Is de uitspraak waar of niet waar?
  • Sluit de oefening af met een grappige uitspraak.
  • Laat de deelnemers hun juiste antwoorden tellen en ontdek wie er heeft gewonnen.

Variant

  • Zodra de deelnemers de oefening begrepen hebben, kunnen ze zelf uitspraken doen. Geef hen wat tijd en begin dan aan een nieuwe spelronde.
  • Maak de verklaringen moeilijker door informatie over de leerlingen te gebruiken, bijvoorbeeld ‘Abu heeft twee broers’.
  • Speel mee en breng de groep in verwarring door het verkeerde antwoord te kiezen.