Doelen
- De deelnemer kan een onderscheid maken tussen letterlijke en figuurlijke taal.
- De deelnemer kan spreekwoorden begrijpen.
Voorbereiding
- Kies spreekwoorden in het Nederlands.
- Zoek gelijkaardige spreekwoorden in de moedertaal van de deelnemers.
Instructies
- Ga in een cirkel zitten.
- Verklaar het verschil tussen letterlijke en figuurlijke betekenis aan de hand van spreekwoorden.*
- Bespreek een spreekwoord in het Nederlands met de
- Laat de deelnemers de betekenis van een spreekwoord raden. Geef zo nodig hints.
- Leg het spreekwoord uit na de gokronde.
- Vraag de deelnemers of er een equivalent in hun moedertaal is voor het spreekwoord. Gebruiken ze dezelfde metafoor?
- Wissel een spreekwoord uit het Nederlands af met een spreekwoord uit de moedertaal van een van de deelnemers.
- Laat de deelnemer vertalen en uitleggen.
Closing Up
Laat de deelnemers spreekwoorden met elkaar uitwisselen.