Doelen
- De deelnemer kan een andere deelnemer bij de naam noemen.
- De deelnemer kan afbeeldingen van het behandelde onderwerp benoemen.
Materiaal
Kaartjes met afbeeldingen van het behandelde onderwerp.
Voorbereiding
- Als de deelnemers elkaars naam nog niet kennen, vraag hen dan om hun naam te zeggen.
- Als het een moeilijke naam is, vraag dan hoe je hem gemakkelijk kunt onthouden.
- Laat iedereen zijn/haar naam en de naam van de persoon die naast hem/haar zit herhalen. Ga verder in de richting van de wijzers van de klok (met de klok mee).
Instructies
- Ga in een cirkel zitten.
- Oefen de vier bewegingen met de deelnemer, in hetzelfde tempo.
- Sla met je handen tegelijk op je dijen.
- Klap in je handen.
- Steek je rechterduim omhoog over je rechterschouder.
- Steek je linkerduim omhoog over je linkerschouder.
- Begin met het voorbeeld te geven. Vermeld jouw eigen naam in stap 3 en de naam van een deelnemer in stap 4.
- De deelnemer van wie de naam werd genoemd, zegt nu zijn eigen naam in stap 3 en noemt dan die van een andere deelnemer, enzovoort.
- Iedereen die te lang wacht is uit.
- Geef aan dat de oefening bijna gedaan is door nog drie keer te roepen.
Variant
- Consolideer de woordenschat van een behandeld onderwerp door elke deelnemer een afbeelding te geven rond het thema ‘eten’.
- Controleer of iedereen zich de naam van het eten herinnert.
- Voorbeeld met het thema ‘Voedsel’.
In plaats van de voornamen te gebruiken, noemen de deelnemers de afbeelding op hun kaart en die op de kaart van een andere deelnemer.
- Sla met je handen tegelijk op je dijen.
- Klap in je handen.
- Steek je rechterduim omhoog over je rechterschouder en zeg ‘wortel’.
- Steek je linkerduim omhoog over je linkerschouder en zeg ‘appel’.