Doelen
- De deelnemer kent de namen van de lichaamsdelen.
- De deelnemer begrijpt werkwoorden die bewegingen beschrijven.
Instructies
- Laat de deelnemers een cirkel vormen. Sta zelf in het midden.
- Beweeg een lichaamsdeel en beschrijf die beweging, bijvoorbeeld ik hef mijn arm op; ik buig mijn knieën.
- Laat de deelnemers de beweging en de omschrijving herhalen.