Doelen
De deelnemer kan woordreeksen consolideren, bijv. getallen, alfabet, dagen, maanden, een zin.
Materiaal
- Twee sets kaarten met woordreeksen, bijvoorbeeld de cijfers 1 tot en met 10.
- Iets om een startlijn te markeren.
Instructies
- Verdeel de groep in twee teams.
- Teken een startlijn. Elk team staat op een rij bij de startlijn.
- Leg elke set kaarten, met de woordenschat naar beneden, op een paar meter afstand van de teams. Leg de kaarten in een willekeurige volgorde.
- Het doel van de oefening is om alle kaarten om te draaien in de juiste volgorde.
- De eerste deelnemer van elk team rent naar de set en draait willekeurig een kaart om.
- Als hij/zij de eerste kaart uit de reeks omdraait, mag hij/zij ook een tweede kaart omdraaien.
- Als hij/zij een verkeerde kaart omdraait, memoriseert hij/zij de positie van de kaart samen met zijn/haar team, legt de kaart terug met de woordenschat naar beneden, en rent terug naar het team.
- Een voor een rennen de deelnemers naar de set en draaien een kaart om, of een tweede/derde als de eerste de juiste was.
- De deelnemers van elk team mogen hun rennende teamgenoot helpen door instructies te roepen.
Variant
- Je kunt de oefening moeilijker maken door obstakels tussen de startlijn en de kaarten te plaatsen.
- Als de serie een zin vormt, zorg er dan voor dat elk woord een unieke positie in de zin heeft. Schrijf het eerste woord met een hoofdletter.
- In een beginnersgroep kun je de cursisten vooraf de zin vertellen; gevorderde cursisten moeten de zin zelf uitzoeken.